Oorsprong
De Assendelfters werden eerst tijdens de vergadering op 18 maart 1939 van het NHC bestuur op voorstel van Houwink in de rij van de Nederlandse rassen opgenomen. Over een standaard werd niet gesproken.
Geschiedenis van het ras
Het ras is ontstaan in het lage veengebied tussen Alkmaar en Zaanstad. Het werd gehouden vrij scharrelende rond de boerderij of in rennen en lijkt in veel opzichten, met uitzondering van de kamvorm, op het Friese Hoen.
Dit gebied ten noorden van Amsterdam, West-Friesland, had in het verleden een vaste landverbinding met Friesland. Hieruit is de relatie tussen de Assendelfter en het Fries Hoen gemakkelijk te verklaren. Bovendien kwamen in de buurt van Stavoren in het verleden dieren met rozekammen voor. Uit een verhaal van Vries (1942/1943), waarin hij een reisbeschrijving van Houwink uit 1894 citeert, blijkt dat deze zogenaamdeStarumsche Rondkazkes meestal via een beurtschipper uit Enkhuizen waren aangevoerd.
De mensen uit Stavoren hadden voorkeur voor deze dieren met een rozenkam boven de dieren met een enkele kam die in de rest van de provincie Friesland voorkwamen. Met andere woorden, het gebied rond Stavoren was een trefpunt van Friese Hoenders en Assendelfters, tenminste rassen zoals wij ze thans omschrijven. Zeer waarschijnlijk twee afstammelingen van de zelfde voorouders. Zeker in de tijd dat niet op raskenmerken werd gefokt maar waar de een rozenkammige dieren en de ander enkelkammige dieren leuk vond. Door Vries wordt gemeld dat er van deze Rondkamkes niets over is gebleven (circa 1942/1943), alleen in de omgeving van Assendelft, Noord Holland, waren toen op enkele boerderijen nog dieren aanwezig.
Hierover zegt hij “Deze Assendelfter pellen vertonen nog de ouderwetse peltekening, die bij sommige exemplaren meer in de richting van die van de Drentse Hoenders is verschoven. Opvallend is de ordinaire rozenkam, welke vaak de doorn mist en soms de indruk geeft van een vleesknoedel, die men dan inderdaad het beste kan omschrijven als een soort rondekam.” Er wordt van uitgegaan dat de Assendelfter één van de voorouders van het Hollands Hoen is. In het begin van de vorige eeuw zijn gepelde hoenders vanuit Holland naar Engeland gebracht en daar omgevormd tot gepelde Hollandse Hoenders.
Deze verwantschap komt tot uitdrukking op een afbeelding uit 1853 gemaakt door de Engelsman Harrison Weir. De afgebeelde Hollandse Hoenders lijken naar type, kamvorm en kleur sterk op de huidige Assendelfter. Om deze dieren in te voeren moeten ze bepaalde kwaliteiten hebben gehad.
Wat verschijningsvorm betreft vielen ze volledig buiten de boot, dit gold ook voor het gewicht. Bekend is de eierproductie. Verder mag men er van uitgaan dat de dieren behoorlijk sterk waren aangezien ze het klimaat aan de Hollandse kust overleefden. De export vond plaats naar havensteden zoals Liverpool in Engeland, met andere woorden een gebied met een zelfde soort klimaat.
Het is onduidelijk waarom Houwink niet eerder de aandacht van de NHC op de Assendelfter heeft gericht. Het verhaal over de Starumsche rondkamkes stamt uit 1894, de NHC werd in 1900 opgericht. Was het het ontbreken van raskenmerken, die Houwink er toe bracht het buiten beschouwing te laten?
Volgens de verhalen werd begin van de twintigste eeuw door de pluimveefokkers in de kop van Noord Holland gebruik gemaakt van de scheikuikenteelt. Door kruising van een goudpel haan met een zilverpel hen is bij de kuikens onmiddellijk een scheiding te maken in hanen en hennen. De goudpellen zijn de hennen, de zilverpellen de hanen. De haantjes werden als kuiken afgezet op de Amsterdamse markt. Voor de kopers bleek achteraf dat men alleen hanen had gekocht. De vraag is natuurlijk hoe lang kun je een dergelijke verkoopmethode volhouden. Vermoedelijk behoort dit verhaal in de categorie “broodje aap” verhalen. Het geheel past ook niet in de ontwikkelingen op pluimveegebied die toen gaande waren, namelijk het streven naar grote, zwaardere dieren met een hoge eierproductie. Dit werd reeds ingezet in het midden van de negentiende eeuw. Het regelmatig kruisen van goud- en zilverpel heeft er toe geleid dat de kleur van de goudpel steeds lichter werd. Met andere woorden een goudgele kleur. Pvallend is echter dat er geen citroenpellen opdoken.
Ondanks het feit dat er eind dertiger jaren nog geen standaard voor de Assendelfter was opgemaakt, werd er bij de vestiging van een fokcentrum voor Nederlandse hoenderrassen bij het Rijksinstituut voor Pluimveeonderzoek “Het Spelderholt” te Beekbergen, in het eind van de dertiger jaren, ruimte voor vertegenwoordigers van dit ras gereserveerd.
Daar vandaan is in de Tweede Wereldoorlog een aantal dieren gegaan naar deAssendelfter rundveefokker IJff.
Deze heeft hiermee een vermeerderingsbedrijf van dit ras opgezet met 120 leghennen. Daardoor waren direct na de Tweede Wereldoorlog in Noord-Holland nog veel Assendelftse Hoenders aanwezig.
Deze opbloei was van korte duur. Enerzijds werden door de overheid met name voerbonnen voor buitenlandse productierassen verstrekt waarbij de Assendelfter en andere Nederlandse hoenderrassen buiten de boot vielen.
Na de Tweede Wereldoorlog bleek het ras uitermate gevoelig voor de ziekte van Marek, die vanaf 1965 een bedreiging voor onze pluimveestapel vormde..
Het blijkt dat na de Tweede Wereldoorlog de Assendelfter snel het veld moest ruimen. Hierbij moet dan nog worden vermeld, dat het de vraag is, wat de kwaliteit van deze Assendelfters was, die op het Spelderholt waren ondergebracht. Ik wil hiervoor even Van Gink aan het woord laten, die in een advies aan de directeur van Het Spelderholt, van 5 december 1951, met betrekking tot het aanhouden van de diverse Nederlandse rassen over de Assendelfters en het Kempische hoen zegt: “De aanwezige Assendelftse en Kempische Hoenders vertegenwoordigen niet de rassen, zoals die waren. M.i. is uit het aanwezige materiaal weinig meer op te bouwen. Beide rassen zijn varianten, die zolang er maar Hollandse Hoenders, Friese Hoenders en Braekels blijven bestaan telkens opnieuw kunnen worden gemaakt.” Dit waren dan de Assendelfters, die vandaar uit weer richting Noord-Holland waren vertrokken. Hoe Van Gink tegen de toenmalige Assendelfters aankeek bleek ook wel in zijn verslag over de Avicultura-tentoonstelling 1950 waar hij meldt Gink: Assendelftse Hoenders ontbraken vroeger op de tentoonstellingen. Hier was een kleine collectie in goud- en zilverpel. Het ras doet wat denken aan ouderwetse Hollandse Pellen en dat zijn het in wezen ook.”
In de zestiger jaren verschijnen er diverse artikelen over de Assendelfter in Avicultura. Alle mondden uit in het vrijwel verdwenen zijn van het ras. Dit blijkt ook wel uit een publicatie van ir. P. Ubbels, maart 1974, over het Noordhollands pluimvee. Steeds weer worden restanten van het ras bij elkaar gezocht om er mee verder te fokken. Steeds weer worden er pogingen gedaan door kruising van het Hollands Hoen met het Fries Hoen het ras te herbouwen. Met name bij de dieren die via het verzamelwerk te voorschijn kwamen sloeg het verschijnsel van de Marekseverlamming toe.
Mede door de oprichting van de Assendelfter en Noord-Hollandse Blauwen Club in 1981 is de Assendelfter niet verdwenen maar ziet men dat een aantal fokkers zich blijft inzetten voor de instandhouding van het ras.
Ad Boks, november 2004.